ECLI:NL:HR:2003:AF5824
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting en huurverhouding tussen directeur en BV
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. De belanghebbende, directeur en (indirect) enig aandeelhouder van H B.V., had een bedrijfspand verhuurd aan de BV. Na bezwaar tegen de oorspronkelijke aanslag, werd deze door de Inspecteur verminderd tot een belastbaar inkomen van f 190.436. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop hij cassatie instelde.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst tussen belanghebbende en de BV bepaalde dat een deel van de huur pas in 2023 betaald zou worden, wat leidde tot een vordering van f 185.000. De BV had in haar jaarstukken over 1995 een voorziening opgenomen voor deze huurverplichting. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van f 185.000 in het onderhavige jaar rentedragend was geworden, en dat belanghebbende deze als huur had genoten in de zin van artikel 33 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
De Hoge Raad heeft de overige klachten van belanghebbende verworpen, omdat deze niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 14 maart 2003.