ECLI:NL:HR:2006:AV0417

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41793
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van een misslag door het Hof in belastingzaken met betrekking tot de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de belanghebbende, een zelfstandige, werd geconfronteerd met navorderingsaanslagen en aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2000 en 2001. De Inspecteur had deze aanslagen gehandhaafd na bezwaren van de belanghebbende. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraken van de Inspecteur en verlaagde de navorderingsaanslag en de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Tevens werd de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen vernietigd. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak, waarbij ook incidenteel beroep werd ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen heeft vernietigd. De belanghebbende had haar beroep in cassatie ingetrokken, maar het middel van de Staatssecretaris slaagde. De Hoge Raad concludeert dat het Hof bij de berekening van het premie-inkomen een onjuiste winst uit onderneming had vastgesteld. De Hoge Raad verduidelijkt dat de zelfstandigenaftrek en startersaftrek deel uitmaken van de ondernemersaftrek en dat het Hof deze ten onrechte in mindering had gebracht. De Hoge Raad stelt de heffingsgrondslag vast op € 2807, waarbij de correcties met betrekking tot studiekosten en scholingsaftrek niet in geschil zijn.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover deze betrekking heeft op de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en vermindert deze aanslag tot de vastgestelde heffingsgrondslag. De proceskosten worden niet toegewezen, aangezien de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 27 januari 2006.

Uitspraak

Nr. 41.793
27 januari 2006
PB
gewezen op het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 januari 2005, nr. 03/03299, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
1. Aanslagen, bezwaren en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2000 respectievelijk voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag en een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede voor het jaar 2001 een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Na daartegen gemaakte bezwaren zijn bij uitspraken van de Inspecteur deze aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken bij één beroepschrift in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslag en de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen verminderd en de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft haar beroep in cassatie nadien ingetrokken.
3. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
Het middel betoogt dat het Hof ten onrechte de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen heeft vernietigd. Aangevoerd wordt dat het Hof bij de berekening van het premie-inkomen ten onrechte is uitgegaan van een door de Inspecteur vastgestelde winst uit onderneming van € 17.953 in plaats van € 17.593, en ten onrechte bedragen aan zelfstandigenaftrek en startersaftrek van die winst heeft afgetrokken.
Het middel slaagt. Op grond van artikel 1, lid 1, letter i, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (tekst voor 2001) wordt in die wet onder "winst uit onderneming" verstaan: de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet. De zelfstandigenaftrek en de startersaftrek maken deel uit van de ondernemersaftrek. Het Hof heeft de daarmee gemoeide bedragen derhalve ten onrechte in mindering gebracht. De stukken van het geding laten verder geen andere gevolgtrekking toe dan dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag tot een bedrag van € 17.593 aan winst uit onderneming in aanmerking heeft genomen.
Op grond van het hiervoor overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Nu tussen partijen de door het Hof toegepaste correcties met betrekking tot studiekosten en scholingsaftrek niet in geschil zijn, dient de heffingsgrondslag te worden vastgesteld op € 2807.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep van de Staatsecretaris van Financiën gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof voorzover die ziet op de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen alsmede de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen die aanslag, en
vermindert de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen tot een aanslag naar een heffingsgrondslag van € 2807.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2006.