ECLI:NL:HR:2006:AW1749
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de verplaatsing van pensioenverplichtingen en de aanslag vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X N.V. te Curaçao tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1994, waarbij een belastbaar bedrag van ƒ 1.706.578 was vastgesteld. De Inspecteur had deze aanslag gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende. Het Gerechtshof had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot ƒ 1.620.179. Deze uitspraak werd vervolgens aangevochten in cassatie.
De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsarrest geoordeeld dat de overname van pensioenverplichtingen door belanghebbende onderdeel uitmaakte van een samenhangend geheel van rechtshandelingen, gericht op de verplaatsing van de feitelijke leiding van de vennootschap. De Hoge Raad oordeelde dat voor de vaststelling van het belastbare bedrag ook het bedrag dat ter zake van de overname van de pensioenverplichting is betaald, gecorrigeerd moet worden. Dit houdt in dat de prijs die tussen partijen onder zakelijke voorwaarden in aanmerking zou zijn genomen, moet worden vastgesteld, rekening houdend met het voornemen van A om zijn pensioenrechten af te zien.
Het Hof had geoordeeld dat A, gezien zijn geringe aandelenbelang in B B.V., niet van zijn pensioenrechten zou afzien zolang de pensioenverplichting tot het vermogen van B B.V. zou behoren. De Hoge Raad concludeerde dat de oordelen van het Hof geen blijk gaven van een onjuiste rechtsopvatting en dat deze oordelen, als verweven met feitelijke waarderingen, niet in cassatie konden worden getoetst. Het middel faalde, en de Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2006.