ECLI:NL:HR:2006:AY6007
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over omkering van de bewijslast in vennootschapsbelastingzaak
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting die aan belanghebbende, een vennootschap, is opgelegd voor het jaar 1994. De Inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 100.000, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Gerechtshof, dat op 20 januari 2003 uitspraak deed. Deze uitspraak werd door de Hoge Raad op 13 augustus 2004 vernietigd, met verwijzing naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.
Het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar bedrag van ƒ 29.466. Echter, belanghebbende werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schadevergoeding. De Staatssecretaris van Financiën heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarop belanghebbende een verweerschrift indiende en tevens incidenteel beroep in cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat het middel van de Staatssecretaris faalt, omdat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de omkering van de bewijslast van toepassing was. De Hoge Raad bevestigt dat de oprichting van belanghebbende en de overname van de pensioenverplichting door belanghebbende een samenhangend geheel van rechtshandelingen vormden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen feiten zijn vastgesteld die erop wijzen dat D niet bereid zou zijn geweest om zijn pensioenrechten af te staan, en dat de omstandigheid dat het gewenste resultaat niet zou worden bereikt, geen betekenis heeft in deze context.
De Hoge Raad verklaart zowel het principale als het incidentele beroep ongegrond en veroordeelt de Staatssecretaris in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen op 11 augustus 2006.