ECLI:NL:HR:2007:AZ6097

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/071HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevelschrift van tenuitvoerlegging in declaratiegeschil tussen cassatieadvocaat en cliënt

In deze zaak gaat het om een declaratiegeschil tussen een cassatieadvocaat, aangeduid als verzoeker, en zijn cliënt, aangeduid als verweerder. De Hoge Raad heeft op 26 januari 2007 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoekschrift van de advocaat, dat op 8 juni 2006 was ingediend. De advocaat verzocht om een bevelschrift van tenuitvoerlegging, omdat de cliënt weigerde om een bedrag van drie declaraties te voldoen, die waren gedateerd op 25 juli 2003, 20 oktober 2003 en 5 januari 2004. Deze declaraties waren begroot op een totaalbedrag van € 6.092,40 door de Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten. De cliënt had in zijn verweerschrift verzocht om het verschuldigde bedrag vast te stellen op € 5.979,78.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het verschuldigde bedrag van de declaraties voorshands op € 5.979,78 wordt vastgesteld en heeft de tenuitvoerlegging van deze beschikking bevolen. Tevens is bepaald dat de cliënt binnen vier weken na de uitspraak in verzet kan komen tegen dit bevelschrift. De advocaat heeft de gelegenheid gekregen om schriftelijk te reageren op het verweer van de cliënt, waarbij de cliënt ook de mogelijkheid heeft om daarop te reageren. De President van de Hoge Raad, Mr. E.J. Numann, heeft de beschikking ondertekend en de zaak is behandeld zonder mondelinge behandeling, aangezien partijen daarvan hebben afgezien. De beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van de Wet tarieven in burgerlijke zaken.

Uitspraak

26 januari 2007
Rek.nr. R06/071HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
Bevelschrift van tenuitvoerlegging ten verzoeke van:
[Verzoeker],
advocaat te [plaats],
VERZOEKER,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats], België,
VERWEERDER.
1. Het geding
Bij arrest van 29 oktober 2004, nr. C03/209HR, NJ 2004, 673, heeft de Hoge Raad in de zaak van verweerder - verder te noemen: [verweerder] - en zijn echtgenote, [betrokkene 1], als eisers tot cassatie, tegen [betrokkene 2] als verweerder in cassatie, het beroep in cassatie verworpen.
Bij verzoekschrift van 8 juni 2006 aan de President van de Hoge Raad der Nederlanden deelt verzoeker - verder te noemen: [verzoeker] - mede dat [verweerder] weigerachtig blijft om het bedrag van een drietal door hem aan [verweerder] gezonden declaraties - gedateerd 25 juli 2003, 20 oktober 2003 en 5 januari 2004 - voor honorarium, verschotten en BTW ter zake van werkzaamheden in voormelde cassatieprocedure te voldoen en dat deze declaraties bij beslissing van de Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 16 maart 2006 zijn begroot op een bedrag van € 6.092,40. De beslissing van de Raad van Toezicht is bij het verzoekschrift gevoegd. [Verzoeker] verzoekt bij bevelschrift van tenuitvoerlegging het door [verweerder] aan hem verschuldigde nader vast te stellen.
[Verweerder] heeft bij verweerschrift van 31 juli 2006 verzocht het verschuldigde vast te stellen op een bedrag van ten hoogste € 5.979,78.
Partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling van het verzoek.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt ertoe dat:
- bij beschikking het bedrag van het door [verweerder] aan [verzoeker] verschuldigde van de declaraties van 25 juli 2003, 20 oktober 2003 en 5 januari 2004 nader wordt vastgesteld op € 5.979,78 en dat de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor het genoemde bedrag wordt bevolen;
- de termijn waarbinnen [verweerder] hiertegen in verzet kan komen, wordt bepaald op vier weken na de uitspraak;
- partijen zich voor het overige uitlaten over de creditnota van 28 oktober 2004 als onder 2.8 van de conclusie is aangegeven.
2. Beoordeling van het verzoek
2.1 [Verweerder] verzet zich blijkens zijn verweerschrift slechts in zoverre tegen de begroting van de declaraties zoals door de Raad van Toezicht verricht, dat hij stelt dat daarin geen rekening is gehouden met de hem door [verzoeker] op 28 oktober 2004 gezonden creditnota, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.5.
2.2 Nu partijen hebben afgezien van schriftelijke toelichting heeft [verzoeker] zich nog niet uitgelaten over dit verweer. Hij zal alsnog in de gelegenheid worden gesteld zulks schriftelijk te doen, binnen twee weken na heden, waarna [verweerder] daarop nog schriftelijk kan reageren, eveneens binnen twee weken nadien.
2.3 In afwachting van de beslissing omtrent de bedoelde creditnota zal het verzoek worden toegewezen tot het door [verweerder] erkende bedrag.
De President van de Hoge Raad:
Gezien de stukken,
Gezien de art. 33, 37 en 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken,
Stelt het bedrag van het verschuldigde en onvergolden deel van de declaraties van 25 juli 2003, 20 oktober 2003 en 5 januari 2004 voorshands vast op een bedrag van € 5.979,78 (vijfduizend negenhonderdnegenenzeventig euro en achten zeventig eurocent),
Beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor het bedrag van € 5.979,78,
en stelt, alvorens verder te beslissen, partijen in de gelegenheid zich uit te laten als hiervoor onder 2.2 bedoeld.
Bepaalt dat tegen dit bevelschrift verzet kan worden gedaan binnen vier weken na heden.
's-Gravenhage, 26 januari 2007
Mr. E.J. Numann,
fgd. President.