ECLI:NL:HR:2007:BA2269
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Bepaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof had vastgesteld dat er een bedrag van € 14.064,17 aan wederrechtelijk verkregen voordeel was, maar de betrokkene voerde aan dat een deel van dit bedrag, namelijk € 9.000,-, door hem van een derde was geleend en dus niet als wederrechtelijk verkregen kon worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het totale bedrag van € 14.064,17 als wederrechtelijk verkregen voordeel werd aangemerkt, terwijl het hof zelf had aangenomen dat een deel van dit bedrag geleend was. De bewijsredenering van het hof werd als tekortkomend beschouwd, omdat het hof niet voldoende had onderbouwd hoe het tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel was gekomen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe beoordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken.