ECLI:NL:HR:2007:BA2508
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- C.A. Streefkerk
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot voorlopige machtiging in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak heeft de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam op 7 december 2006 een verzoekschrift ingediend voor een voorlopige machtiging tot opname van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Tijdens de zitting op 11 december 2006 zijn de betrokkene, zijn advocaat, een medewerker van een sociaal-pedagogisch adviesbureau en de behandelend psychiater gehoord. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor 'onmiddellijk dreigend gevaar' zoals vereist door artikel 20 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
De officier van justitie heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de verkeerde maatstaf heeft gehanteerd. De Hoge Raad oordeelt dat het verzoek om een voorlopige machtiging moet worden beoordeeld op basis van artikel 2 van de Wet Bopz, dat stelt dat een voorlopige machtiging alleen kan worden verleend als de geestelijke stoornis van de betrokkene gevaar kan veroorzaken.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 11 december 2006 en verwijst de zaak terug naar die rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 27 april 2007 door vice-president J.B. Fleers en raadsheer F.B. Bakels.