ECLI:NL:HR:2007:BA2508

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/048HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopige machtiging in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam op 7 december 2006 een verzoekschrift ingediend voor een voorlopige machtiging tot opname van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Tijdens de zitting op 11 december 2006 zijn de betrokkene, zijn advocaat, een medewerker van een sociaal-pedagogisch adviesbureau en de behandelend psychiater gehoord. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor 'onmiddellijk dreigend gevaar' zoals vereist door artikel 20 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).

De officier van justitie heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de verkeerde maatstaf heeft gehanteerd. De Hoge Raad oordeelt dat het verzoek om een voorlopige machtiging moet worden beoordeeld op basis van artikel 2 van de Wet Bopz, dat stelt dat een voorlopige machtiging alleen kan worden verleend als de geestelijke stoornis van de betrokkene gevaar kan veroorzaken.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 11 december 2006 en verwijst de zaak terug naar die rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 27 april 2007 door vice-president J.B. Fleers en raadsheer F.B. Bakels.

Uitspraak

27 april 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R07/048HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende te RIJ de Hartelborgt, te Spijkenisse,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft bij een, op 7 december 2006 ter griffie van de rechtbank aldaar ingekomen, verzoekschrift een voorlopige machtiging verzocht tot het doen opnemen en verblijven van verweerder in cassatie - verder te noemen: betrokkene - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Ter zitting van de rechtbank van 11 december 2006 zijn betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, een medewerker van een sociaal-pedagogisch adviesbureau en de behandelaar in de Rijksinrichting voor jeugdigen "de Hartelborgt" te Spijkenisse en de behandelend psychiater gehoord.
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie afgewezen. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Rotterdam.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en verblijven van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis afgewezen op de grond dat uit het verhoor onvoldoende was gebleken dat er sprake was van "onmiddellijk dreigend gevaar" in de zin van art. 20 Wet Bopz.
3.2 Het middel klaagt onder 2.1 en 2.2 terecht dat de rechtbank heeft miskend dat het inleidende verzoek - nu dit strekt tot het verlenen van een voorlopige machtiging - diende te worden beoordeeld op de voet van art. 2 Wet Bopz, dat onder meer bepaalt dat een voorlopige machtiging slechts kan worden verleend indien naar het oordeel van de rechter de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken.
3.3 Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en het middel voor het overige geen behandeling behoeft. Na verwijzing zal moeten worden onderzocht of het inleidende verzoek alsnog kan worden toegewezen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 11 december 2006;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 27 april 2007.