ECLI:NL:HR:2008:BD9390
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- Rechtspraak.nl
Discriminatie van eigenwoningbezitters in belastingheffing onder de Wet Hillen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 5 juni 2007, betreffende een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. De Rechtbank had het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, waarbij de aanslag werd gehandhaafd na ambtshalve vermindering. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag, die na vermindering door de Inspecteur opnieuw ter beoordeling werd voorgelegd aan de Rechtbank.
In cassatie werd de vraag aan de orde gesteld of de regeling voor aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld, zoals opgenomen in artikel 3.123a van de Wet IB 2001, in strijd is met internationale verdragsbepalingen, waaronder artikel 26 van het IVBPR en artikel 14 van het EVRM. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het bepalen van gelijke gevallen en dat de regeling niet in strijd is met de genoemde verdragsbepalingen. De Hoge Raad concludeerde dat de wetgever met de regeling geen ongeoorloofde discriminatie heeft toegepast en dat er een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor de regeling bestaat.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, en is openbaar uitgesproken op 8 augustus 2008.