3.2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2007 houdt het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat, zoals het hof de advocaat-generaal en de verdediging eerder heeft laten weten, thans slechts aan de orde is de beslissing van het hof met betrekking tot het horen van de getuige [medeverdachte 4] door de rechter-commissaris.
De voorzitter deelt voorts mede dat in deze zaak op 17 november 2006 een regiezitting is geweest, waarbij door de verdediging onder meer het verzoek is gedaan tot het horen van [medeverdachte 4] als getuige. Bij tussenarrest heeft het hof beslist dat deze [medeverdachte 4] als getuige door de rechter-commissaris diende te worden gehoord, nu uit het strafdossier niet bleek dat [medeverdachte 4] al door de rechter-commissaris als getuige was gehoord.
Na deze beslissing van het hof, heeft het hof van de rechter-commissaris bericht gekregen dat [medeverdachte 4] reeds als getuige in de zaak [verdachte] was gehoord. De raadsman van [verdachte] was bij dat verhoor niet aanwezig geweest, maar heeft wel schriftelijk vragen kunnen stellen. De rechter-commissaris heeft het proces-verbaal van verhoor aan het hof doen toekomen. Het hof heeft een afschrift van dit proces-verbaal aan de advocaat-generaal en de raadsman gezonden.
De advocaat-generaal reageert - zakelijk weergegeven - als volgt.
Ik vind dat de getuige [medeverdachte 4] niet opnieuw moet worden gehoord, gelet op het feit dat hij in eerste aanleg al door de rechter-commissaris is gehoord en de raadsman schriftelijk zijn vragen heeft kunnen stellen aan de getuige. Naar mijn mening is het niet noodzakelijk dat [medeverdachte 4] als getuige wordt gehoord en is de verdediging niet in haar belang geschaad door het niet horen van [medeverdachte 4].
Ik verzoek het hof het verzoek de getuige [medeverdachte 4] af te wijzen.
De raadsman reageert - zakelijk weergegeven - als volgt.
(...)
In de pleitaantekeningen van mijn kantoorgenoot, welke gehecht zijn aan het proces-verbaal van de zitting van 17 november 2006, is opgenomen dat [medeverdachte 4] al is gehoord door de rechter-commissaris. Het verzoek van de verdediging was om [medeverdachte 4] als getuige ter zitting te horen. De verdediging is van mening dat het hof op grond van artikel 322, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering niet terug kan komen op een reeds genomen beslissing. Dit kan alleen wanneer sprake is van de in de artikelen 283, zesde lid en 315 van het Wetboek van Strafvordering genoemde omstandigheden. Daar is hier geen sprake van. Er is derhalve geen wettelijk kader om de beslissing om [medeverdachte 4] door de rechter-commissaris te doen horen, terug te draaien. Met betrekking tot het verzoek van de verdediging om [medeverdachte 4] als getuige te horen, verwijs ik naar de pleitaantekeningen zoals die zijn voorgedragen ter zitting van 17 november 2006.
De voorzitter deelt mede dat het hof bij tussenarrest een beslissing zal nemen."