ECLI:NL:HR:2009:BJ7540

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12756
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verdeling nalatenschap en gevolgen van beroep op art. 4:1107 BW (oud)

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Ontvanger van de Belastingdienst en de erfgenamen van een erflater over de gevolgen van een succesvol beroep op artikel 4:1107 van het Burgerlijk Wetboek (oud) voor de verdeling van de nalatenschap. De Ontvanger heeft de dochter en de moeder van de erflater gedagvaard voor de rechtbank Middelburg, waarbij de zoon in een incident tot vrijwaring is opgeroepen. De Ontvanger vorderde dat de rechtbank de dochter en de moeder zou bevelen om met hem over te gaan tot een nieuwe verdeling van de nalatenschap, en dat de rechtbank de zoon zou veroordelen om te gedogen wat de rechtbank zou bepalen omtrent de verdeling. De rechtbank heeft op 4 mei 2005 de eerdere verdeling van de nalatenschap vernietigd en bevolen dat de dochter en de moeder met de Ontvanger een nieuwe verdeling zouden maken, met benoeming van een notaris en een vertegenwoordiger voor het geval zij niet zouden meewerken. De zoon heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, en ook de moeder en de dochter hebben afzonderlijk appel aangetekend bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft beide zaken gevoegd behandeld en op 7 juni 2007 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Tegen dit arrest hebben de erfgenamen cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen en de erfgenamen in de kosten van het geding veroordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

13 november 2009
Eerste Kamer
07/12756
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
3. [Eiseres 3],
allen wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ ZUIDWEST,
(mede) kantoorhoudende te Goes,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. M.J. Schenck, thans mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Ontvanger.
1. Het geding in feitelijke instanties
De Ontvanger heeft bij exploot van 31 januari 2003 [eiseres 2] (hierna: de dochter) en [eiseres 3] (hierna: de moeder) gedagvaard voor de rechtbank Middelburg en, nadat [eiser 1] (hierna: de zoon) in een incident tot vrijwaring is opgeroepen, na wijziging van eis, gevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank de dochter en de moeder beveelt om met de Ontvanger over te gaan tot een (nieuwe) verdeling van de nalatenschap van de erflater en van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van de erflater en de moeder, althans voor zover nodig is voor het verhaal van zijn vordering op de zoon, en voorts dat de rechtbank primair de verdeling vaststelt en subsidiair een notaris benoemt ten overstaan van wie de verdeling zal plaatsvinden met benoeming van een dwangvertegenwoordiger en verder dat de rechtbank de zoon veroordeelt om te gedogen hetgeen de rechtbank zal bepalen omtrent het gevorderde ten aanzien van de moeder en de dochter.
[Eiser] c.s. hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 4 mei 2005 de bij notariële akte van 25 juli 2001 vastgestelde verdeling van de nalatenschap van de erflater vernietigd, voor zover nodig ter vaststelling van het erfdeel van de zoon, had hij de nalatenschap aanvaard. Zij heeft voorts de dochter en de moeder bevolen om - voor zover nodig ter vaststelling van het erfdeel van de zoon - met de Ontvanger over te gaan tot een (nieuwe) verdeling van de nalatenschap van de erflater (en, indien daarvoor noodzakelijk, van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van de erflater en de moeder), met benoeming van een notaris ten overstaan van wie de nieuwe verdeling zal plaatsvinden en voorts van een vertegenwoordiger van de dochter en/of de moeder voor het geval zij niet aan die verdeling willen meewerken. Zij heeft de zoon bevolen te gedogen hetgeen zij heeft bepaald.
Tegen dit vonnis heeft de zoon hoger beroep ingesteld. Ook de moeder en de dochter hebben afzonderlijk van de zoon appel aangetekend bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft beide zaken gevoegd behandeld.
Bij arrest van 7 juni 2007 heeft het hof in beide zaken het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat, en voor de Ontvanger door mrs. E.D. van Geuns en Y. Tijms, beiden advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 november 2009.