ECLI:NL:HR:2009:BJ7540
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Geschil over verdeling nalatenschap en gevolgen van beroep op art. 4:1107 BW (oud)
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Ontvanger van de Belastingdienst en de erfgenamen van een erflater over de gevolgen van een succesvol beroep op artikel 4:1107 van het Burgerlijk Wetboek (oud) voor de verdeling van de nalatenschap. De Ontvanger heeft de dochter en de moeder van de erflater gedagvaard voor de rechtbank Middelburg, waarbij de zoon in een incident tot vrijwaring is opgeroepen. De Ontvanger vorderde dat de rechtbank de dochter en de moeder zou bevelen om met hem over te gaan tot een nieuwe verdeling van de nalatenschap, en dat de rechtbank de zoon zou veroordelen om te gedogen wat de rechtbank zou bepalen omtrent de verdeling. De rechtbank heeft op 4 mei 2005 de eerdere verdeling van de nalatenschap vernietigd en bevolen dat de dochter en de moeder met de Ontvanger een nieuwe verdeling zouden maken, met benoeming van een notaris en een vertegenwoordiger voor het geval zij niet zouden meewerken. De zoon heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, en ook de moeder en de dochter hebben afzonderlijk appel aangetekend bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft beide zaken gevoegd behandeld en op 7 juni 2007 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Tegen dit arrest hebben de erfgenamen cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen en de erfgenamen in de kosten van het geding veroordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.