ECLI:NL:HR:2010:BL7283
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de belastingaanslag en de toepassing van de Invoeringswet Wet IB 2001
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2002. Belanghebbende had beroep ingesteld tegen deze aanslag, wat leidde tot een uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage die de aanslag verminderde en de verliesvaststellingsbeschikking wijzigde. De Inspecteur ging in hoger beroep, maar het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Hierop heeft de Staatssecretaris cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de rente die belanghebbende heeft genoten, niet kan worden aangemerkt als inkomen uit werk en woning, omdat deze rente is ontstaan uit schuldvermenging en niet in verband staat met de verdeling van een nalatenschap. De Hoge Raad vernietigt de eerdere uitspraken van het Hof en de Rechtbank, behoudens de beslissing over het griffierecht en de proceskosten. De aanslag wordt verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 414.433.
De zaak behandelt belangrijke juridische aspecten van de Invoeringswet Wet IB 2001, met name de toepassing van artikel AK, lid 4, en de voorwaarden waaronder rente van schuldvorderingen in verband met nalatenschappen wordt belast. De Hoge Raad concludeert dat de Resolutie van 8 maart 1950 niet het gerechtvaardigde vertrouwen biedt dat de genoten rente buiten de heffing kan blijven, en dat de eerdere oordelen van het Hof niet in stand kunnen blijven.