ECLI:NL:HR:2010:BM1075

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01690
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde alimentatieplicht bij samenleven als gehuwden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen de eindbeschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin werd geoordeeld over de alimentatieplicht van de man, verweerder in cassatie. De vrouw stelde dat de alimentatieplicht zou eindigen omdat de man samenleefde met een ander als waren zij gehuwd, zoals bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de vrouw geen verweerschrift heeft ingediend en dat de man niet verschenen was in de cassatieprocedure.

De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het beroep van de vrouw te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatierekest waren aangevoerd, niet konden leiden tot cassatie. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de eindbeschikking van het hof bevestigd en het beroep verworpen, waarmee de alimentatieplicht van de man in stand bleef.

Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, waarbij de voorzitter A.M.J. van Buchem-Spapens, samen met J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, de uitspraak heeft gedaan. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de alimentatieplicht in het familierecht, vooral in situaties waarin een van de partijen samenwoont met een ander.

Uitspraak

18 juni 2010
Eerste Kamer
09/01690
EE/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.M. van Asperen,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 279213/FA RK 06-7592 van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 juni 2007,
b. de beschikkingen in de zaak 105.011.868/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 juli 2008 en 28 januari 2009.
De eindbeschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de eindbeschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere
motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 18 juni 2010.