ECLI:NL:HR:2010:BN0036
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijsvoering en overschrijding redelijke termijn in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1957 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Flevoland', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De raadsman van de verdachte, mr. R.A. van der Horst, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Vegter concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de verdachte over de ontbrekende verklaring van een getuige niet tot cassatie kon leiden, omdat niet was gebleken dat de raadsman tijdig een verzoek tot aanvulling van de processtukken had ingediend. Dit is in strijd met de regels van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak echter wel voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd van tien jaren naar negen jaren en acht maanden. Dit was het gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van art. 6, eerste lid, EVRM, aangezien er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
De Hoge Raad concludeerde dat, hoewel de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, de overschrijding van de redelijke termijn een belangrijke factor was die leidde tot de vermindering van de straf. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige verzoeken om aanvulling van processtukken en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in strafprocedures.