ECLI:NL:HR:2011:BQ3160
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over het gebruik van de verklaring van de verdachte als bewijsmiddel in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs en het opgeven van valse personalia aan een opsporingsambtenaar. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens het politieverhoor, niet als bewijsmiddel mocht worden gebruikt, omdat deze in strijd was met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Salduz. Het Hof had eerder overwogen dat de verdachte niet was gewezen op zijn recht om voorafgaand aan het verhoor contact op te nemen met een advocaat. De Hoge Raad oordeelde dat het gebruik van de verklaring van de verdachte als bewijsmiddel in strijd was met de eerdere overwegingen van het Hof, dat deze verklaring niet voor het bewijs zou worden gebruikt. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de feiten 2 en 3 en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling van deze onderdelen van het hoger beroep. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de veroordeling in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op rechtsbijstand en de bescherming van verdachten in het strafproces.