ECLI:NL:HR:2011:BR1151
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf in cassatie met betrekking tot overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2011 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 2 april 2010 was gewezen. De verdachte, geboren in 1977 en ten tijde van de betekening zonder bekende woon- of verblijfplaats, had beroep ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de opgelegde straf zou verlagen, maar het beroep voor het overige zou verwerpen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, deze werd verminderd tot zeven jaren en twee maanden. De Hoge Raad oordeelde dat het eerste middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde. Het tweede middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding gaf tot vermindering van de gevangenisstraf. De uitspraak werd gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.