ECLI:NL:HR:2011:BT7556
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Huwelijksgoederenrecht en hoofdelijk medeschuldenaarschap in cassatie
In deze zaak, die op 14 oktober 2011 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de gevolgen van een overeenkomst van scheiding en deling in het kader van het huwelijksgoederenrecht. De man, eiser tot cassatie, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, dat op 4 mei 2010 is gewezen. De vrouw, verweerder in cassatie, is niet verschenen in deze procedure. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Zwolle van 7 november 2006 en 2 januari 2007, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
De kern van het geschil betreft de vraag of de vrouw, die als hoofdelijk medeschuldenaar is aangemerkt, verhaal kan nemen na voldoening van een aan de man toegedeelde schuld. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de vrouw zijn begroot op nihil.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het middel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels, en de uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot huwelijksgoederenrecht en de positie van hoofdelijk medeschuldenaren.