ECLI:NL:HR:2011:BU4803

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04599
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vergoeding van heffingsrente in vennootschapsbelastingzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 14 september 2010. De zaak betreft de vergoeding van heffingsrente aan X B.V. voor het jaar 2006. Aan belanghebbende was een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke op 31 juli 2007 ambtshalve is verminderd zonder vergoeding van heffingsrente. Het bezwaar hiertegen werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank te Arnhem heeft de beroepen tegen deze uitspraken gegrond verklaard en de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, maar heeft wel een vergoeding van heffingsrente toegekend aan belanghebbende. De Staatssecretaris heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend voor zover het Hof een vergoeding van heffingsrente heeft toegekend over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2007. De Hoge Raad oordeelt dat het voor belanghebbende opgetreden rentenadeel over het tijdvak van 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 moet worden gecompenseerd. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, en is openbaar uitgesproken op 18 november 2011.

Uitspraak

Nr. 10/04599
18 november 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 14 september 2010, nrs. 09/00175 en 09/00176, betreffende vergoeding van heffingsrente aan X B.V. te Z (hierna: belanghebbende).
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Deze voorlopige aanslag is op 31 juli 2007 ambtshalve verminderd, waarbij geen heffingsrente is vergoed. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de Inspecteur een beschikking genomen waarbij de te vergoeden heffingsrente op nihil is vastgesteld. Het tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.
De Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 08/189 en 08/191) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en bepaald dat de Inspecteur opnieuw uitspraak op bezwaar moet doen met inachtneming van haar uitspraak.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, het beroep met betrekking tot het achterwege blijven van een rentevergoeding ter gelegenheid van de ambtshalve verleende vermindering gegrond verklaard, het beroep met betrekking tot de beschikking inzake vergoeding van heffingsrente niet-ontvankelijk verklaard, en aan belanghebbende een bedrag aan te vergoeden heffingsrente toegekend. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel en ambtshalve
3.1. Het middel faalt op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 4.1 van het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2011, nr. 10/02171, LJN BP3080, V-N 2011/49.4.
3.2. Gelet op hetgeen is overwogen in onderdeel 4.1.12 van het hiervoor in 3.1 vermelde arrest moet het voor belanghebbende over het tijdvak van 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 opgetreden rentenadeel worden gecompenseerd. Omdat het Hof ook een vergoeding van heffingsrente heeft toegekend voor het over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2007 opgetreden rentenadeel, vindt de Hoge Raad hierin aanleiding zijn uitspraak in zoverre te vernietigen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond, en vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover daarbij een vergoeding van heffingsrente is toegekend over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2007.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2011.