ECLI:NL:HR:2012:BU9851

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04074
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur winkelpand en boetebepaling bij schending voorkeursrecht van koop

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een huurder en verhuurder van een winkelpand. De huurder, aangeduid als [eiser], heeft een vordering ingesteld tot betaling van een contractuele boete die is opgelegd vanwege de schending van een voorkeursrecht van koop door de verhuurder, aangeduid als [verweerder]. De zaak is behandeld in verschillende instanties, te beginnen bij de rechtbank 's-Gravenhage, waar op 18 februari 2009 een vonnis werd gewezen. Vervolgens heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage op 8 juni 2010 een arrest uitgesproken. Tegen dit arrest heeft de huurder cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de zaak op 10 februari 2012 behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekte tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de huurder veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 RO. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel.

Uitspraak

10 februari 2012
Eerste Kamer
10/04074
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.J. Arenthorst, thans mr. F.M.L. Dekkers,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. W.G.H. Janssen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 299445/HA ZA 07-3654 van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 februari 2009;
b. het arrest in de zaak 200.029.668/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 juni 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel op 10 februari 2012.