ECLI:NL:HR:2012:BV9208

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01552
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en toetsingsruimte in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat hij geen schriftuur met grieven had ingediend en ook geen mondelinge bezwaren had opgegeven. De Hoge Raad herhaalt de relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (LJN BK0910) met betrekking tot de toetsingsruimte in cassatie van een oordeel dat is gegrond op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het Hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren niet onbegrijpelijk is, ook zonder nadere motivering. De argumenten die de verdachte aanvoert over gebreken in het vonnis in eerste aanleg worden door de Hoge Raad verworpen, omdat deze niet afdoen aan de niet-ontvankelijkheid in hoger beroep. De Hoge Raad concludeert dat de klacht van de verdachte faalt en verwerpt het beroep.

Uitspraak

29 mei 2012
Strafkamer
nr. S 11/01552
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 maart 2011, nummer 23/000531-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het door hem ingestelde hoger beroep ontoereikend is gemotiveerd.
2.2. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, noch mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak zelf, zal hij gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet ontvankelijk verklaard worden in het ingestelde hoger beroep."
2.3. Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat de beslissing als bedoeld in art. 416, tweede lid, Sv in hoge mate afhankelijk is van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval, hetgeen meebrengt dat diens oordeel daaromtrent in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst (vgl. HR 2 februari 2010, LJN BK0910, NJ 2010/88). De beslissing van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Hetgeen in het middel wordt betoogd met betrekking tot de gebreken die zouden kleven aan het vonnis in eerste aanleg, doet daaraan niet af.
2.4. Het middel faalt derhalve.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 29 mei 2012.