Uitspraak
1.Geding in cassatie
2 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.Slotsom
4.Beslissing
3 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor schending van een beroepsgeheim en niet-ambtelijke omkoping. De feiten zijn gepleegd in de maanden september, oktober en november 2001. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft ambtshalve verjaring geconstateerd met betrekking tot beide feiten. Dit betekent dat het recht tot strafvordering wegens verjaring is vervallen, aangezien de verjaringstermijn in dit geval ten hoogste twee maal zes jaren bedraagt. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 3 december 2013, waarbij de middelen van de verdachte geen bespreking behoeven.