Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
1 oktober 2013.
Hoge Raad
Op 1 oktober 2013 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 23 september 2011 was gewezen. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1982, die in cassatie is gegaan tegen een eerder vonnis. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.P. de Boer, heeft middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot een verbeterde lezing van de bewezenverklaring en tot aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Echter, de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de ingediende middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en de Hoge Raad heeft geen nadere motivering gegeven, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.