ECLI:NL:HR:2013:BX9831
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vestiging van vruchtgebruik op de netto-opbrengst van een verkochte woning na overlijden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot vestiging van vruchtgebruik op de netto-opbrengst van een verkochte woning. De echtgenote van de erflater had verzocht om een vruchtgebruik te vestigen op de opbrengst van het huis, dat was verkocht na het overlijden van de erflater op 1 oktober 2008. Het testament van de erflater, opgesteld op 20 februari 2005, benoemde zijn echtgenote en zijn twee kinderen uit een eerder huwelijk als erfgenamen, ieder voor gelijke delen. De echtgenote stelde dat zij in behoeftige omstandigheden verkeerde en dat zij behoefte had aan het aandeel van de zoon in de opbrengst van het huis voor haar verzorging. Het hof had het verzoek van de echtgenote afgewezen, omdat zij onvoldoende had aangetoond dat zij in zodanige behoeftige omstandigheden verkeerde dat zij recht had op het aandeel van de zoon in de opbrengst.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof het verzoek van de echtgenote correct had geïnterpreteerd en dat de instemming van de dochter met het verzoek niet betekende dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd was getreden. De Hoge Raad verwierp het beroep van de echtgenote, waarbij werd opgemerkt dat de klachten van de echtgenote niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beschikking van het hof werd bevestigd, en de Hoge Raad concludeerde dat de echtgenote niet in haar verzoek kon worden ontvangen.