ECLI:NL:HR:2013:BZ3621

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/01381 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en schending van de redelijke termijn in strafzaken

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 maart 2011, betreffende een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1954, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.J.N. Vermeij. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 12 maart 2013 geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Hoewel het middel gegrond is, leidt dit niet tot cassatie. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat ook in de samenhangende strafzaak, die onder nummer 11/01382 aanhangig is, de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. De compensatie voor deze overschrijding zal worden toegepast in de hoofdzaak. De Hoge Raad heeft besloten dat er geen rechtsgevolg aan de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak verbonden hoeft te worden, en volstaat met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. De overige middelen die zijn ingediend, kunnen niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad heeft dit zonder nadere motivering vastgesteld, aangezien de middelen geen vragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.

Uitspraak

12 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/01381
PDAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 maart 2011, nummer 20/003103-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2. Het middel is gegrond. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, welke in cassatie aanhangig is onder nr. 11/01382, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de hoofdzaak.
2.3. Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 maart 2013.