ECLI:NL:HR:2013:BZ4479
Hoge Raad
- Cassatie
- B.C. de Savornin Lohman
- W.F. Groos
- N. Jörg
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1968, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaren. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.P. Visser en mr. R.J. Baumgardt, stelde middelen van cassatie voor, die aan het arrest waren gehecht. De Advocaat-Generaal Aben concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de straf, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, aangezien er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en bepaalde dat deze moest worden verminderd tot vijftien jaren en tien maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen. De middelen van de verdediging konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen andere gronden waren voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak.