ECLI:NL:HR:2013:CA2547
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- N. Jörg
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep in strafzaak tegen verdachte wegens diefstal en verzet tegen identiteitsonderzoek
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2013 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die was veroordeeld voor diefstal en verzet tegen een identiteitsonderzoek. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 14 november 2011 had geoordeeld. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest en stelt vast dat in gevallen waarin de schriftuur na 1 oktober 2012 is ingediend en niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, het verhandelde ter terechtzitting aanleiding kan geven voor het oordeel dat een nieuwe behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst zal leiden. Dit betekent dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn klacht over de bewijsvoering, en dat deze klacht met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) kan worden afgedaan.
De Hoge Raad concludeert dat de middelen van de verdachte, die betrekking hebben op de toereikendheid van de bewijsvoering, terecht zijn voorgesteld, maar dat de overige aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat de verdachte onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz.