ECLI:NL:HR:2014:1388

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
14/01423
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak bestuursrechter ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoekers tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder op 29 juli 2013 en 18 november 2013 uitspraken gedaan in de zaak BRE 13/3461 BESLU. Verzoekers, die in deze procedure optraden tegen de Minister van Buitenlandse Zaken, stelden beroep in cassatie in, maar de minister heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer adviseerde de Hoge Raad zich onbevoegd te verklaren om van het cassatieberoep kennis te nemen. Verzoekers hebben hierop gereageerd met een brief op 15 mei 2014.

De Hoge Raad heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van verzoekers geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt, met name in gevallen waar het belang van de verzoeker in twijfel kan worden getrokken.

Uitspraak

13 juni 2014
EErste Kamer
nr. 14/01423
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
2. [verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
t e g e n
de MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s. en de minister.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de uitspraken in de zaak BRE 13/3461 BESLU van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juli 2013 en 18 november 2013.
De uitspraken van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de uitspraken van de rechtbank hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt ertoe dat de Hoge Raad zich onbevoegd zal verklaren van dit cassatieberoep kennis te nemen.
[verzoeker] c.s. hebben bij brief van 15 mei 2014 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 6).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet- ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
13 juni 2014.