ECLI:NL:HR:2014:1670

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
14/00565
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onteigeningsrecht en misbruik van recht in verband met gekozen tracé

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door mr. Henri Jacobus Maria van Schie, in zijn hoedanigheid als derde in de zin van artikel 20 van de Onteigeningswet, tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De zaak betreft een geschil over onteigeningsrecht en de vraag of het gekozen tracé leidt tot misbruik van recht, aangezien het niet leidt tot onteigening van percelen van een met de Staat gelieerde partij. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 9 oktober 2013 en 18 december 2013, waarbij het vonnis van 18 december 2013 aan het arrest is gehecht.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van mr. Van Schie verworpen. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal J.C. van Oven strekte ook tot verwerping van het beroep, en de advocaat van mr. Van Schie heeft hierop gereageerd.

In de beslissing heeft de Hoge Raad mr. Van Schie veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

11 juli 2014
EErste Kamer
nr. 14/00565
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Mr. Henri Jacobus Maria VAN SCHIE
derde in de zin van art. 20 Onteigeningswet voor wijlen [betrokkene], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. van den Berg,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Milieu),
zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. M.W. Scheltema en mr. R.T. Wiegerink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als mr. Van Schie q.q. en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak C/15/206169/HA ZA 13-434 van de rechtbank Noord-Holland van 9 oktober 2013 en 18 december 2013.
Het vonnis van de rechtbank van 18 december 2013 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank van 18 december 2013 heeft mr. Van Schie q.q. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal J.C. van Oven strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van mr. Van Schie q.q. heeft bij brief van 6 juni 2014 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt mr. Van Schie q.q. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 841,34 aan verschotten en
€ 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 juli 2014.