Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
26 augustus 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 16 april 2014, waarin een verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika werd behandeld. De opgeëiste persoon, geboren in 1980, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. B. Stapert, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarna de raadsman schriftelijk heeft gereageerd op deze conclusie.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de zaak niet voldoende juridische vragen oproept die een nadere uitleg of beoordeling vereisen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 26 augustus 2014 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De waarnemend griffier E. Schnetz was ook aanwezig bij deze uitspraak.