Prepensioenfonds vordert in dit geding een verklaring voor recht dat [eiseres] op grond van het Protocol premie verschuldigd is over de periode van 1 januari 2002 tot 20 februari 2003, alsmede betaling van een bedrag van € 55.098,91. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.
Volgens de kantonrechter heeft Prepensioenfonds onverschuldigd terugbetaald en moet haar vordering worden begrepen als te zijn gebaseerd op de grondslag onverschuldigde betaling. In hoger beroep heeft Prepensioenfonds zich expliciet beroepen op onverschuldigde betaling. De vordering zal dan ook worden beoordeeld op de grondslag onverschuldigde betaling in samenhang met de gestelde binding van [eiseres] aan het Protocol op basis van haar lidmaatschap van TLN en/of de statuten van Prepensioenfonds. (rov. 2.3, 3-4 en 6)
De kernvraag is of het Protocol Prepensioenfonds een contractuele grondslag bood om alle bij TLN (en de andere werkgeversverenigingen die partij waren bij het Protocol) aangesloten werkgevers te verplichten vanaf 1 januari 2002 premie te betalen aan Prepensioenfonds. (rov. 7)
Het hof gaat – in navolging van het in zoverre niet bestreden oordeel van de kantonrechter – ervan uit dat TLN op de voet van art. 2:46 BW bevoegd was ten laste van haar leden verplichtingen aan te gaan en dat [eiseres] in beginsel ook langs die weg gebonden kan zijn. (rov. 8)
De tekst van het Protocol is niet eenduidig. Aan de ene kant staat er zonder nadere voorwaarden dat de prepensioenregeling zal ingaan per 1 januari 2002. Daartegenover staat dat deze regeling zal worden gefinancierd uit een bedrijfstakheffing – en niet uit een heffing uitsluitend onder de aangesloten werkgevers. Een bedrijfstakheffing is een heffing over alle werkgevers die hun bedrijf uitoefenen in de desbetreffende branche. Een dergelijke bedrijfstakbrede financiering is wat de partijen bij het Protocol hebben beoogd, doch wat zij niet geheel in eigen hand hadden omdat zij daarvoor de medewerking nodig hadden van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (rov. 11)
Dat de partijen bij het Protocol hebben beoogd om voorafgaand aan de verplichtstelling een regeling te treffen voor uitsluitend de partijen bij het Protocol is zeer onwaarschijnlijk, omdat in dat geval de loonkosten voor die partijen zeer sterk zouden stijgen zonder dat die loonkostenstijging aan het eigen personeel ten goede zou komen. De premie voor de backservice is niet bedoeld voor uitsluitend de eigen werknemers van het bedrijf, maar voor alle werknemers in de bedrijfstak die gekwalificeerd kunnen worden als deelnemers aan de prepensioenregeling
.(rov. 12)
[eiseres] heeft ook de statuten van Prepensioenfonds bij de uitleg van het Protocol betrokken. Uit die statuten volgt dat Prepensioenfonds alleen premie kan innen bij de aangesloten werkgevers, die in de statuten primair worden gedefinieerd met verwijzing naar de verplichtstelling op basis van de
Wet Bpf 2000. [eiseres] is derhalve eerst formeel een aangesloten werkgever geworden in de zin van de statuten na de verplichtstelling door de minister. (rov. 14-16)
Het Protocol en de statuten bevatten geen regeling voor de situatie waarin de verplichtstelling niet samenvalt met de inwerkingtreding van de prepensioenregeling. Deze niet-geregelde situatie dient te worden ingevuld met behulp van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. In deze situatie dient het risico dat de inwerkingtreding van de prepensioenregeling en de verplichtstelling niet in tijd samenvallen, te berusten bij de partijen die het Protocol hebben gesloten en niet bij Prepensioenfonds, dat als derde niets van doen heeft met de ontstane onduidelijkheid. Dit brengt mee dat de werkgevers die aangesloten waren bij de partijen die het Protocol hebben gesloten, vanaf 1 januari 2002 premieplichtig waren. Ook [eiseres] valt derhalve binnen deze groep. De statuten moeten eveneens in deze zin worden uitgelegd. (rov. 17-18)
3.3.4Bij de beoordeling van het hiertegen gerichte beroep stelde de Hoge Raad in zijn eerdergenoemde arrest van 15 maart 2013 voorop dat het hof had vastgesteld dat in het Protocol afspraken zijn gemaakt over het invoeren per 1 januari 2002 van een prepensioenregeling ter vervanging van de VUT-regeling. Voorts had het hof de overweging van de kantonrechter overgenomen dat in het Protocol is overeengekomen dat de werkgeversleden van TLN premie zouden gaan betalen aan Prepensioenfonds.
Daarvan uitgaande kon het bestreden arrest naar het oordeel van de Hoge Raad geen stand houden. Na te hebben vastgesteld dat het Protocol geen andere uitleg toelaat dan dat de prepensioenregeling inging per 1 januari 2002, overwoog de Hoge Raad:
“Indien het oordeel van het hof uitsluitend betrekking heeft op de verplichting tot premiebetaling en is gegrond op de omstandigheid dat in het Protocol een “bedrijfstakheffing” is overeengekomen, waaruit het hof heeft afgeleid dat een verplichting tot betaling van pensioenpremie uitsluitend kon worden gebaseerd op een verplichte prepensioenregeling in de zin van de Wet Bpf 2000, slaagt het middel eveneens. In dat geval heeft het hof hetzij miskend dat het enkele gebruik van het woord “bedrijfstakheffing” nog niet uitsluit dat die heffing voortvloeit uit het Protocol zelf, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, aangezien zijn uitleg van het Protocol zou leiden tot het onaannemelijke rechtsgevolg dat in de periode tussen 1 januari 2002 en 20 februari 2003 wel een prepensioenregeling zou bestaan, maar geen verplichting tot premiebetaling.”
3.3.5Gelet op deze overweging heeft het hof een onjuiste, want te beperkte, betekenis toegekend aan het gebruik van het woord “bedrijfstakheffing”. De mogelijkheid bestaat immers dat het Protocol aldus dient te worden uitgelegd dat de daarin bedoelde prepensioenregeling per 1 januari 2002 in elk geval tussen contractspartijen tot premieplichtigheid met ingang van die datum leidt.
3.3.6Het hof heeft aan zijn uitleg van het Protocol voorts ten grondslag gelegd (rov. 12) dat het zeer onwaarschijnlijk voorkomt dat de partijen bij het Protocol daadwerkelijk hebben beoogd om voorafgaand aan de verplichtstelling een regeling te treffen voor uitsluitend de partijen bij het Protocol, waarbij de loonkosten voor die partijen zeer sterk zouden stijgen zonder dat die loonkostenstijging daadwerkelijk ten goede zou komen aan het eigen personeel. Dit oordeel is onbegrijpelijk tegen de achtergrond van hetgeen het hof eerder in rov. 12 heeft overwogen – kennelijk mede aan de hand van art. 1.3 van het Protocol – namelijk dat de premie voor de backservice niet is bedoeld voor uitsluitend de eigen werknemers van het bedrijf, maar voor alle werknemers in de bedrijfstak die gekwalificeerd kunnen worden als deelnemers aan de prepensioenregeling. Uit die overweging volgt immers dat de premiebetalingen mede ten goede zouden komen aan het eigen personeel.