Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beoordeling van het derde middel
5.Slotsom
6.Beslissing
8 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1964, was veroordeeld voor het opzettelijk overtreden van een voorschrift uit de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Het Hof had de verdachte een geldboete van € 8.000,- opgelegd, waarvan de helft voorwaardelijk, en een vervangende hechtenis van 75 dagen. De verdachte had in cassatie aangevoerd dat de strafoplegging onvoldoende gemotiveerd was, gezien zijn financiële situatie. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing naar het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof voldoende rekening had gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting was gebleken. De Hoge Raad vond de motivering van de strafoplegging niet onbegrijpelijk, maar oordeelde wel dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de geldboete naar € 7.800,-, met een voorwaardelijk deel van € 4.000,- en een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige en vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft de hoogte van de geldboete en de duur van de vervangende hechtenis.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen, vooral in het licht van de financiële situatie van de verdachte, en bevestigt dat de Hoge Raad kan ingrijpen wanneer de redelijke termijn in de procedure is overschreden.