In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 september 2013, waarin het hoger beroep van de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Haarlem werd behandeld. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof bevestigd en het beroep in cassatie ongegrond verklaard.
De Staatssecretaris van Financiën had een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende schriftelijk heeft gereageerd. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen had geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende niet konden leiden tot cassatie, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2015.