ECLI:NL:HR:2015:199

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
13/01399
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de kwalificatie van niet-naleving van een bevel door een ambtenaar in het verkeer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor een aantal feiten, maar had cassatie ingesteld tegen de kwalificatie van een bewezenverklaarde overtreding van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en benadrukt dat een wettelijk voorschrift dat een ambtenaar de bevoegdheid geeft om een bevel of vordering te doen, uitdrukkelijk moet zijn. In dit geval was het bevel dat de verdachte niet had opgevolgd, gedaan door politieambtenaren op basis van artikel 160, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad oordeelt dat dit artikel niet de vereiste uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid bevatte, waardoor de kwalificatie van de overtreding door het Hof onjuist was. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

3 februari 2015
Strafkamer
nr. S 13/01399
DAZ/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 februari 2012, nummer 23/001436-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep ter zake van feit 4 en de vrijspraak ter zake van feit 5 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof het onder 1 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als een overtreding van art. 184, eerste lid, Sr.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 14 maart 2010 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel krachtens artikel 160 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 gedaan door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] die waren belast met de uitoefening van enig toezicht en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaren hem hadden bevolen althans van hem had[den] gevorderd het voertuig stil te doen brengen geen gevolg gegeven aan dit bevel."
2.2.2.
Het Hof heeft onder aanhaling van art. 184 Sr het bewezenverklaarde onder 1 gekwalificeerd als "opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast".
2.3.
De hier toepasselijke bepalingen luiden, voor zover van belang, als volgt:
- art. 184, eerste lid, Sr:
"Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."
- art. 159 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994):
"Met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld krachtens deze wet, zijn belast:
a. de in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen.
(...)"
- art. 160, eerste lid, WVW 1994
"Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:
(...)"
- art. 177 WVW 1994:
"1. Overtreding van:
a. de artikelen (...), 160, (...)
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.
(...)"
- art. 178, tweede lid, WVW 1994:
"De in artikel 177 strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen."
2.4.1.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 184, eerste lid, Sr. Deze bepaling, die een algemene strafbaarstelling als misdrijf behelst voor uiteenlopende gevallen van niet-naleving van bevelen of vorderingen, eist een "krachtens wettelijk voorschrift" gegeven bevel of gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het geven van een bevel of het doen van een vordering (vgl. HR 29 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4108, NJ 2008/206).
Aan een algemeen taakstellend voorschrift, zoals art. 3 Politiewet 2012, zal zodanige uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid niet kunnen worden ontleend, terwijl een wettelijk voorschrift waarin uitsluitend een verplichting of gebod wordt geformuleerd te voldoen aan een bevel of vordering van de betreffende ambtenaar doorgaans niet een uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid zal inhouden. In dergelijke gevallen voorziet de wet bovendien veelal in strafbaarstelling van handelen in strijd met de op dat voorschrift gebaseerde verplichting of gebod.
Indien de strafvervolging niet betrekking heeft op het misdrijf van art. 184 Sr, zoals in gevallen van overtreding van in bepalingen van een APV neergelegde verplichtingen of geboden, is veelal niet vereist dat de vordering of het bevel door de politieambtenaar is gedaan of gegeven krachtens een wettelijk voorschrift dat uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van de vordering of het geven van het bevel (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3639). In die gevallen steunt de vervolging immers niet op handelen in strijd met art. 184 Sr, maar op overtreding van een APV.
2.4.2.
Blijkens de bewezenverklaring heeft het Hof geoordeeld dat het door de betrokken politieambtenaren gegeven bevel het motorrijtuig te doen stilhouden een krachtens art. 160, eerste lid, WVW 1994 gedane vordering is, die heeft te gelden als krachtens wettelijk voorschrift gegeven bevel of gedane vordering in de zin van art. 184, eerste lid, Sr.
Dat oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in aanmerking genomen dat art. 160, eerste lid, WVW 1994 verplichtingen bevat voor de bestuurder - waarvan niet-naleving in de WVW 1994 (art. 177, eerste lid onder a, in verbinding met art. 178, tweede lid) specifiek als overtreding is strafbaar gesteld - en niet uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van de vordering.
2.4.3.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 februari 2015.