2.3.De hier toepasselijke bepalingen luiden, voor zover van belang, als volgt:
- art. 184, eerste lid, Sr:
"Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."
- art. 159 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994):
"Met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld krachtens deze wet, zijn belast:
a. de in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen.
(...)"
- art. 160, eerste lid, WVW 1994
"Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:
(...)"
- art. 177 WVW 1994:
"1. Overtreding van:
a. de artikelen (...), 160, (...)
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.
(...)"
- art. 178, tweede lid, WVW 1994:
"De in artikel 177 strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen."
2.4.1.De tenlastelegging is toegesneden op art. 184, eerste lid, Sr. Deze bepaling, die een algemene strafbaarstelling als misdrijf behelst voor uiteenlopende gevallen van niet-naleving van bevelen of vorderingen, eist een "krachtens wettelijk voorschrift" gegeven bevel of gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het geven van een bevel of het doen van een vordering (vgl. HR 29 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4108, NJ 2008/206). Aan een algemeen taakstellend voorschrift, zoals art. 3 Politiewet 2012, zal zodanige uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid niet kunnen worden ontleend, terwijl een wettelijk voorschrift waarin uitsluitend een verplichting of gebod wordt geformuleerd te voldoen aan een bevel of vordering van de betreffende ambtenaar doorgaans niet een uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid zal inhouden. In dergelijke gevallen voorziet de wet bovendien veelal in strafbaarstelling van handelen in strijd met de op dat voorschrift gebaseerde verplichting of gebod.
Indien de strafvervolging niet betrekking heeft op het misdrijf van art. 184 Sr, zoals in gevallen van overtreding van in bepalingen van een APV neergelegde verplichtingen of geboden, is veelal niet vereist dat de vordering of het bevel door de politieambtenaar is gedaan of gegeven krachtens een wettelijk voorschrift dat uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van de vordering of het geven van het bevel (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3639). In die gevallen steunt de vervolging immers niet op handelen in strijd met art. 184 Sr, maar op overtreding van een APV. 2.4.2.Blijkens de bewezenverklaring heeft het Hof geoordeeld dat het door de betrokken politieambtenaren gegeven bevel het motorrijtuig te doen stilhouden een krachtens art. 160, eerste lid, WVW 1994 gedane vordering is, die heeft te gelden als krachtens wettelijk voorschrift gegeven bevel of gedane vordering in de zin van art. 184, eerste lid, Sr.
Dat oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in aanmerking genomen dat art. 160, eerste lid, WVW 1994 verplichtingen bevat voor de bestuurder - waarvan niet-naleving in de WVW 1994 (art. 177, eerste lid onder a, in verbinding met art. 178, tweede lid) specifiek als overtreding is strafbaar gesteld - en niet uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van de vordering.
2.4.3.Het middel is terecht voorgesteld.