Uitspraak
1.De bestreden beschikking
2.Het cassatieberoep
3.Beoordeling van het middel
4.Slotsom
5.Beslissing
10 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank Oost-Brabant, die op 11 juli 2013 een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis had toegewezen. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch had het OM ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, maar dit oordeel werd door de Hoge Raad als onjuist beoordeeld.
De Hoge Raad oordeelde dat volgens artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) hoger beroep tegen vonnissen die geen einduitspraken zijn, slechts gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak is toegestaan. De uitzondering die in artikel 406.2 Sv is opgenomen, is beperkt tot specifieke gevallen, zoals bevelen tot gevangenhouding of gevangenneming. Dit betekent dat het OM niet afzonderlijk hoger beroep kan instellen tegen een beslissing tot opheffing van de voorlopige hechtenis, maar dit alleen gelijktijdig met de einduitspraak kan doen.
De Advocaat-Generaal G. Knigge had in deze zaak cassatie ingesteld in het belang van de wet, met als doel de vernietiging van de bestreden beschikking. De Hoge Raad heeft het middel van de Advocaat-Generaal gehonoreerd en de bestreden beschikking vernietigd, waardoor de eerdere beslissing van het Gerechtshof niet in stand kon blijven. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de procedurele mogelijkheden van het OM in zaken van voorlopige hechtenis.