ECLI:NL:HR:2015:2550

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
15/02654
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente voor het jaar 2009. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig is ingediend, aangezien het beroepschrift pas op 11 juni 2015 bij de Hoge Raad is ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 1 juni 2015 eindigde. Dit betekent dat de belanghebbende niet binnen de wettelijke termijn van zes weken, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft gereageerd op de uitspraak van het Hof, die op 20 april 2015 aan partijen was verzonden.

De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de beroepstermijn was overschreden. De argumenten die de belanghebbende in haar brief van 16 juli 2015 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende gegrond beschouwd om aan te nemen dat er geen sprake was van verzuim. Gelet op deze overwegingen heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar gemaakt op 11 september 2015.

Uitspraak

11 september 2015
nr. 15/02654
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 16 april 2015, nr. 14/00346, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens een door de griffier van het Hof op de uitspraak van het Hof gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 20 april 2015.
Blijkens een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 11 juni 2015 (per fax) ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 1 juni 2015. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 23 juni 2015 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 16 juli 2015 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2015.