Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1967, was in hoger beroep veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, naar aanleiding van meerdere diefstallen en belediging van een ambtenaar. De verdachte had geweigerd medewerking te verlenen aan een onderzoek dat noodzakelijk was voor het advies over de oplegging van deze maatregel. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de verdachte niet meewerkte aan het onderzoek, en dat dit niet in strijd was met de wet. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep niet-ontvankelijk op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat de verdachte onvoldoende belang had bij het beroep. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de conclusie van de Advocaat-Generaal, die eerder had geadviseerd om het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren. De beslissing van de Hoge Raad werd genomen na beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep, waarbij werd gekeken naar de relevante wetsbepalingen en de verklaringen van de verdachte tijdens de zitting.