ECLI:NL:HR:2015:3620

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
14/04737
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over handhaving van cao door stichting voor uitzendkrachten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] c.s. tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de handhaving van een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor uitzendkrachten door een stichting die door de cao-partijen is opgericht. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een arrest van 28 november 2014, waarin werd vastgesteld dat de stichting bevoegd is om de cao te handhaven. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door [eiser] c.s. zijn aangevoerd in hun cassatieberoep niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de stichting zijn begroot op nihil. De uitspraak is openbaar gedaan door de raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

18 december 2015
Eerste Kamer
14/04737
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1],
gevestigd te [plaats],
2. [eiseres 2],
gevestigd te [plaats],
3. [eiser 3],
wonende te [plaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei,
t e g e n
De STICHTING NALEVING CAO VOOR UITZENDKRACHTEN,
gevestigd te Barendrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en SNCU.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 361968\CV EXPL 11-699 WG van de kantonrechter te Den Helder van 9 juni 2011, 26 april 2012 en 16 augustus 2012;
b. het arrest in de zaak 200.122.705/01 van het gerechtshof Amsterdam van 20 mei 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen SNCU is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 23 oktober 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van SNCU begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadshere A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
18 december 2015.