Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
6 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 14/03456. De zaak betreft bestuurdersaansprakelijkheid en de vraag van vrijwaring. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Fontijn, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 28 januari 2014 uitspraak deed in een eerdere procedure. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage en het arrest van het hof, die aan deze zaak ten grondslag liggen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerders begroot zijn op nihil. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.