Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
3 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 18 november 2013, met nummer 23/000959-12. De verdachte, geboren in 1963, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. K. Renssen, te 's-Gravenhage. In de schriftuur zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht en daar deel van uitmaken. De Advocaat-Generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 3 februari 2015 het beroep verworpen, wat betekent dat het eerdere oordeel van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.
Het arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, samen met de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier A.C. ten Klooster aanwezig was.