Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
26 januari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar het Hof verklaarde hem niet-ontvankelijk omdat de schriftelijke volmacht van zijn advocaat niet door de advocaat zelf was ondertekend, maar door diens secretaresse. De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak de eisen waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat moet voldoen, zoals eerder geformuleerd in HR 22 december 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BJ7810). Deze eisen zijn bedoeld om problemen met de betekening van appeldagvaardingen te voorkomen.
De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel de volmacht niet aan alle eisen voldeed, er voldoende grond is om het verzuim te dekken. Dit kan het geval zijn als de verdachte of een gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en heeft verklaard dat de volmacht de wens van de verdachte om hoger beroep in te stellen weerspiegelt. In dit geval was de verdachte aanwezig en heeft zijn raadsman verklaard dat de volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag. De Hoge Raad vernietigt daarom de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de eisen voor een schriftelijke volmacht, maar erkent ook dat verzuimen in bepaalde omstandigheden voor gedekt kunnen worden gehouden, mits de intentie van de verdachte duidelijk is. De Hoge Raad concludeert dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte onterecht was en dat de zaak opnieuw moet worden beoordeeld.