ECLI:NL:HR:2016:102

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
15/01521
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring verdachte in hoger beroep en eisen aan schriftelijke volmacht van advocaat

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar het Hof verklaarde hem niet-ontvankelijk omdat de schriftelijke volmacht van zijn advocaat niet door de advocaat zelf was ondertekend, maar door diens secretaresse. De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak de eisen waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat moet voldoen, zoals eerder geformuleerd in HR 22 december 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BJ7810). Deze eisen zijn bedoeld om problemen met de betekening van appeldagvaardingen te voorkomen.

De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel de volmacht niet aan alle eisen voldeed, er voldoende grond is om het verzuim te dekken. Dit kan het geval zijn als de verdachte of een gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en heeft verklaard dat de volmacht de wens van de verdachte om hoger beroep in te stellen weerspiegelt. In dit geval was de verdachte aanwezig en heeft zijn raadsman verklaard dat de volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag. De Hoge Raad vernietigt daarom de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de eisen voor een schriftelijke volmacht, maar erkent ook dat verzuimen in bepaalde omstandigheden voor gedekt kunnen worden gehouden, mits de intentie van de verdachte duidelijk is. De Hoge Raad concludeert dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte onterecht was en dat de zaak opnieuw moet worden beoordeeld.

Uitspraak

26 januari 2016
Strafkamer
nr. S 15/01521
ABG/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 24 februari 2015, nummer 21/006027-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat - kort gezegd - het beroep niet is ingesteld op de wijze als bedoeld in HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, NJ 2010/102, aangezien de door de raadsman van de verdachte aan de griffiemedewerker verleende schriftelijke volmacht tot het instellen van hoger beroep niet is ondertekend door de raadsman maar door diens secretaresse.
2.3.1.
In voormeld arrest zijn eisen geformuleerd waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen dient te voldoen. Zo moet die volmacht inhouden:
(i) de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep (art. 450, eerste lid sub a, Sv);
(ii) de verklaring van de advocaat dat de verdachte instemt met het door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep (art. 450, derde lid, Sv);
(iii) het adres dat door de verdachte is opgegeven voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding (art. 450, derde lid, Sv).
Die eisen dienen te worden bezien tegen de achtergrond van de aanscherping van de wettelijke regeling voor het instellen van hoger beroep. Die aanscherping had tot doel problemen met betrekking tot de betekening van appeldagvaardingen te voorkomen althans te verminderen. Gelet op deze ratio van de eisen waaraan een door een advocaat verstrekte volmacht moet voldoen, is in zaken waarin ter terechtzitting in hoger beroep noch de verdachte noch een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen, daarom in de regel het door een advocaat door middel van een schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker ingestelde beroep niet-ontvankelijk indien die volmacht niet aan alle voormelde voorwaarden voldoet.
Gelet op diezelfde ratio bestaat evenwel onvoldoende grond voor de niet-ontvankelijkverklaring van het appel op de grond dat de volmacht niet voldoet aan de hiervoor onder (i) genoemde voorwaarde ingeval ter terechtzitting in hoger beroep wel de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en deze aldaar - zonodig daarnaar uitdrukkelijk gevraagd - heeft verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen, zodat dat verzuim voor gedekt kan worden gehouden (vgl. HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6999, NJ 2012/426), en evenmin op de grond dat de volmacht niet voldoet aan de onder (ii) en (iii) vermelde voorwaarden ingeval de verdachte dan wel een op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, aangezien het belang dat met die voorwaarden is gediend, in zo een geval niet is geschaad, zodat het verzuim voor gedekt kan worden gehouden (vgl. HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8357, NJ 2013/75).
2.3.2.
Het vorenoverwogene geldt op overeenkomstige wijze indien de schriftelijke volmacht van de advocaat niet door deze zelf maar door een ander, zoals in het onderhavige geval door zijn secretaresse, is ondertekend. Ook zo een verzuim kan voor gedekt worden gehouden ingeval de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en deze aldaar - zonodig daarnaar uitdrukkelijk gevraagd - heeft verklaard dat aan de verlening van de niet door de advocaat zelf ondertekende volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen.
2.4.
Het middel klaagt terecht dat het Hof het voorgaande heeft miskend, nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de verdachte en zijn raadsman op die terechtzitting zijn verschenen en het aldaar verhandelde bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan dat aan de verlening van de onderhavige volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 januari 2016.