Uitspraak
wonende te Egypte,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
8 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een internationale echtscheiding. De verzoekster, een vrouw woonachtig in Egypte, had cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De Procureur-Generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand bleven. Deze uitspraak heeft implicaties voor de beoordeling van alimentatiekwesties in het kader van internationale echtscheidingen, waarbij ook klachten over het Egyptische recht aan de orde kwamen.