In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de onroerende zaak van belanghebbende, gelegen te [Z]. De zaak betreft de vraag of de waarderingsuitzondering voor kerken van toepassing is op een gebouw dat wordt gebruikt voor activiteiten zoals crèche, zondagsschool en catechese, maar niet voor openbare erediensten. De Rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat de waarderingsuitzondering niet van toepassing was, omdat de activiteiten niet kunnen worden aangemerkt als een openbare eredienst in de zin van de wet. Belanghebbende heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad heeft het oordeel van de Rechtbank bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de activiteiten van belanghebbende niet voldoen aan de criteria voor een openbare eredienst en dat de Rechtbank niet onjuist heeft geoordeeld. Daarnaast heeft de Rechtbank het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de Rechtbank, maar aan de verzoeken van belanghebbende zelf te wijten was. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.