In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een onteigeningsgeschil tussen de Gemeente Beuningen en een particulier. De Gemeente had cassatie ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland, waarin de schadeloosstelling voor onteigening van percelen grasland was vastgesteld. De rechtbank had de schadeloosstelling gebaseerd op rapporten van deskundigen, die de waarde van de onteigende grond hadden bepaald, rekening houdend met de mogelijkheid van zandwinning. De Gemeente betwistte de wijze waarop de rechtbank de schadeloosstelling had vastgesteld, met name de toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor, omdat deskundigen een derde hadden geraadpleegd zonder dat partijen daarover waren geïnformeerd.
De Hoge Raad oordeelde dat de Gemeente niet-ontvankelijk was in haar cassatieberoep tegen de tussenvonnissen, omdat deze geen onteigening of schadeloosstelling betroffen. De Hoge Raad bevestigde dat de rechtbank de deskundigenrapporten op juiste wijze had toegepast en dat de Gemeente voldoende gelegenheid had gehad om commentaar te leveren op de rapporten. De Hoge Raad benadrukte dat het beginsel van hoor en wederhoor ook in onteigeningszaken van toepassing is, maar dat dit niet betekent dat partijen altijd toegang moeten hebben tot alle onderliggende gegevens van deskundigen. De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad was dat de Gemeente in haar beroep werd verworpen en dat de kosten van het geding in cassatie voor haar rekening kwamen.