Uitspraak
de erfgenamen van [X], gewoond hebbende te
[Z](hierna: belanghebbenden) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 18 december 2015, nr. 15/01348, ECLI:NL:HR:2015:3600, BNB 2016/39.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 18 december 2015. Het verzoek tot herziening is ingediend door de erfgenamen van [X], die betrokken waren bij een belastingzaak waarin de anonimiteit van een tipgever, aangeduid als de 'Bank Zonder Naam', centraal stond. De erfgenamen stelden dat na het eerdere arrest nieuwe feiten aan het licht waren gekomen die relevant waren voor de beoordeling van de zaak. Deze feiten betroffen de inhoud van de overeenkomst tussen de tipgever en de Belastingdienst, waarin werd gesteld dat de Belastingdienst de anonimiteit van de tipgever niet kon garanderen. Dit zou volgens de verzoekers van invloed zijn geweest op de eerdere uitspraak van de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldeden aan de eisen die gesteld worden voor herziening, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad concludeerde dat de verzoekers niet konden aantonen dat de nieuwe feiten voor hen onbekend waren gebleven vóór de eerdere uitspraak en dat deze feiten, indien zij eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
De Hoge Raad benadrukte dat de Belastingdienst zich jegens de tipgever had verplicht om diens identiteit niet bekend te maken en dat de opvatting van de verzoekers dat er meer toezeggingen waren gedaan dan enkel de bescherming van de identiteit, berustte op een onjuiste lezing van het eerdere arrest. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten en dat het verzoek tot herziening moest worden afgewezen.