ECLI:NL:HR:2016:2785

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
16/02228
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake anonimiteit van een tipgever in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 18 december 2015. Het verzoek tot herziening is ingediend door de erfgenamen van [X], die betrokken waren bij een belastingzaak waarin de anonimiteit van een tipgever, aangeduid als de 'Bank Zonder Naam', centraal stond. De erfgenamen stelden dat na het eerdere arrest nieuwe feiten aan het licht waren gekomen die relevant waren voor de beoordeling van de zaak. Deze feiten betroffen de inhoud van de overeenkomst tussen de tipgever en de Belastingdienst, waarin werd gesteld dat de Belastingdienst de anonimiteit van de tipgever niet kon garanderen. Dit zou volgens de verzoekers van invloed zijn geweest op de eerdere uitspraak van de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldeden aan de eisen die gesteld worden voor herziening, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad concludeerde dat de verzoekers niet konden aantonen dat de nieuwe feiten voor hen onbekend waren gebleven vóór de eerdere uitspraak en dat deze feiten, indien zij eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De Hoge Raad benadrukte dat de Belastingdienst zich jegens de tipgever had verplicht om diens identiteit niet bekend te maken en dat de opvatting van de verzoekers dat er meer toezeggingen waren gedaan dan enkel de bescherming van de identiteit, berustte op een onjuiste lezing van het eerdere arrest. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten en dat het verzoek tot herziening moest worden afgewezen.

Uitspraak

9 december 2016
nr. 16/02228
Arrest
gewezen op het verzoek van
de erfgenamen van [X], gewoond hebbende te
[Z](hierna: belanghebbenden) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 18 december 2015, nr. 15/01348, ECLI:NL:HR:2015:3600, BNB 2016/39.

1.Het arrest waarvan herziening is verzocht

Bij voormeld arrest (hierna: het arrest) heeft de Hoge Raad gegrond verklaard het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 februari 2015, betreffende aan de erflater over de jaren 1997 en 1999 tot en met 2007 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), de voor het jaar 2008 opgelegde aanslag IB/PVV, de over de jaren 1998 en 2000 opgelegde navorderingsaanslagen vermogensbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

2.Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben een verzoekschrift ingediend. Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2016, bij welke gelegenheid de zaak namens belanghebbenden is toegelicht door M. Hendriks, advocaat te Nijmegen, en namens de Staatssecretaris door C.M. Bergman, advocaat te Den Haag.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 27 oktober 2016 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek (ECLI:NL:PHR:2016:1054).
Belanghebbenden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het verzoek

3.1.
Als grond voor herziening van een uitspraak van de Hoge Raad als bedoeld in artikel 29e AWR kunnen ingevolge artikel 29 van die wet in verbinding met artikel 8:119 , lid 1, Awb slechts dienen feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak, die tevens bij de indiener van het verzoekschrift tot herziening vóór die uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die voorts, waren zij bij de Hoge Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het verzoekschrift noemt als reden voor herziening dat na het arrest is gebleken dat in de overeenkomst met de tipgever is opgenomen dat de Belastingdienst diens anonimiteit niet kan garanderen, en dat de tipgever de overeenkomst is aangegaan in de wetenschap dat hij gehoor zal moeten geven aan een oproep om als getuige voor een rechter te verschijnen. Dat is, aldus het verzoekschrift, gebleken nadat in een andere zaak waarin de door de tipgever verstrekte gegevens een rol spelen een exemplaar van de overeenkomst met de tipgever aan de stukken is toegevoegd waarin minder passages onleesbaar zijn gemaakt dan vóór het arrest is geschied.
3.3.
Voorts wordt in het verzoekschrift als reden voor herziening genoemd dat op dezelfde wijze is gebleken dat de Inspecteur zich in de onderhavige zaak, tijdens de krachtens artikel 8:29 Awb gevoerde procedure voor de Rechtbank, ten aanzien van het onleesbaar maken van enkele passages in de overeenkomst met de tipgever ten onrechte heeft beroepen op economische of financiële belangen van de Staat.
3.4.
Het verzoek tot herziening ziet op een beslissing van de Hoge Raad die erop neer komt dat het geding niet ten einde kan komen op de feitelijke grondslag die in de vernietigde uitspraak aanwezig werd geacht, met inbegrip van de wijze waarop de feiten waren gewaardeerd. Ook wanneer er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat zich ten aanzien van zo een onherroepelijke beslissing feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 Awb kunnen voordoen, kan dat belanghebbenden in dit geval niet helpen.
3.5.
Blijkens het arrest is de Hoge Raad ervan uitgegaan dat de Belastingdienst zich jegens de tipgever heeft verplicht diens identiteit niet bekend te maken. De aan het herzieningsverzoek kennelijk ten grondslag liggende opvatting dat de Hoge Raad ervan is uitgegaan dat de Belastingdienst de tipgever méér of anders heeft toegezegd dan dat de Belastingdienst zijn identiteit niet bekend zal maken, berust op een onjuiste lezing van de in het arrest opgenomen overwegingen.
3.6.
Voorts lag ten tijde van het wijzen van het arrest al in de gedingstukken besloten dat aan de orde is geweest of de Inspecteur het belang dat tipgevers niet worden afgeschrikt en door hen verstrekte gegevens tot hogere belastingopbrengst kunnen (blijven) leiden, al dan niet terecht aanmerkt als een financieel belang van de Staat.
3.7.
De slotsom is dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden behelst als hiervoor in onderdeel 3.1 bedoeld. Het verzoek tot herziening moet worden afgewezen.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een vergoeding in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst het verzoek tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2016.