Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
15 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, in beroep ging tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had eerder op 11 januari 2016 een arrest gewezen in de zaak van de verzoeker, die zich in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) bevond. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en de relevante processtukken, waaronder een vonnis van de rechtbank Overijssel van 13 oktober 2015.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad concludeert dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. Deze beslissing is genomen in het kader van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).
De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en de zaak is geregistreerd onder nummer 16/00302. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de hardheidsclausule en de goede trouw in het kader van de WSNP.