ECLI:NL:HR:2016:670

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
16/00302
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van een verzoeker in het kader van de WSNP

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, in beroep ging tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had eerder op 11 januari 2016 een arrest gewezen in de zaak van de verzoeker, die zich in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) bevond. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en de relevante processtukken, waaronder een vonnis van de rechtbank Overijssel van 13 oktober 2015.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad concludeert dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. Deze beslissing is genomen in het kader van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).

De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en de zaak is geregistreerd onder nummer 16/00302. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de hardheidsclausule en de goede trouw in het kader van de WSNP.

Uitspraak

15 april 2016
Eerste Kamer
16/00302
EV/RB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 174083/FT-RK 1152/15 van de rechtbank Overijssel van 13 oktober 2015;
b. het arrest in de zaak 200.178.696 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 januari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 2 maart 2016 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
15 april 2016.