In deze zaak heeft de belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gewezen op 4 september 2015, met nummers 13/608 AOW en 13/1258 AOW. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. AWB 12/3758), die betrekking had op een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten aangevoerd tegen de uitspraak van de Centrale Raad.
De Sociale Verzekeringsbank heeft een verweerschrift ingediend, waarna de belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar deze kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2016.