Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
13 juni 2017.
Hoge Raad
Op 13 juni 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 15/04563. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 23 september 2015 had geoordeeld in een strafzaak. De verdachte was beschuldigd van het niet melden van verdachte transacties bij de FIOD-ECD, in strijd met artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, en van handel in chemische stoffen die kunnen worden gebruikt voor de productie of verwerking van drugs, zoals bedoeld in artikel 10.4 jo. 10a van de Opiumwet. De advocaat van de verdachte, J.C. Reisinger, had middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest waren gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat dit geen nadere motivering behoefde, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee het oordeel van het Gerechtshof. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, en is openbaar uitgesproken.