Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
26 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep ingesteld tegen de beslissing van het Hof, dat oordeelde dat hij niet in redelijkheid kon vertrouwen op de toezegging van de Advocaat-Generaal (AG) dat de strafzaak tegen hem zou worden beëindigd. De AG had in een e-mail aangegeven in te stemmen met de beëindiging van de zaak, maar de formulering van deze e-mail was ongelukkig. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld over het vertrouwensbeginsel en dat de verdachte er niet op mocht vertrouwen dat de instemming van de AG ook betrekking had op het feit van rijden onder invloed. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat het middel niet tot cassatie kon leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van het Openbaar Ministerie en de rol van het vertrouwensbeginsel in strafzaken.