Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de vrouw tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De vrouw had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin het verzoek tot verdeling van de huwelijksgemeenschap was afgewezen vanwege ondeugdelijkheid van de boedelbeschrijving. De man, verweerder in cassatie, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De advocaat-generaal L.A.D. Keus heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van de vrouw heeft hierop gereageerd met een brief op 14 september 2017.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep van de vrouw verworpen.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en is in het openbaar uitgesproken door T.H. Tanja-van den Broek.