ECLI:NL:HR:2017:417

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
15/01565
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag Baflo en de eisen van het proces-verbaal in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 11 december 2014 is gewezen. De verdachte, geboren in 1985, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, M.C. van Linde, heeft zes middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de straf. De Hoge Raad heeft eerder, op 13 december 2016, in een ander arrest (ECLI:NL:HR:2016:2838) de voorzitter en de griffier van het Hof de gelegenheid gegeven om een proces-verbaal op te maken dat voldoet aan de eisen van artikel 326 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Na ontvangst van dit proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte de gelegenheid gekregen om schriftelijk te reageren.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen van de verdachte. Het eerste middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet voldoet aan de eisen van artikel 326 Sv. De Hoge Raad oordeelt dat het ingezonden proces-verbaal na het eerdere arrest wel voldoet aan de eisen, waardoor de verdachte geen belang heeft bij vernietiging van de bestreden uitspraak. Het zesde middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelt dat dit middel gegrond is, aangezien de redelijke termijn is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes jaren.

De overige middelen leiden niet tot cassatie en behoeven geen nadere motivering. De Hoge Raad besluit de bestreden uitspraak te vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en vermindert deze naar vijf jaren en zes maanden. Het beroep wordt voor het overige verworpen.

Uitspraak

14 maart 2017
Strafkamer
nr. S 15/01565
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 11 december 2014, nummer 21/003738-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur zes middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
1.2.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2838 de voorzitter en de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 en 14 november 2014 op te maken dat voldoet aan de eisen van het eerste en het tweede lid van art. 326 Sv.
Na ontvangst van dit proces-verbaal is de raadsman van de verdachte in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over dit aan het dossier toegevoegde stuk. De raadsman heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en bij aanvullende schriftuur de toelichting op het tweede middel aangevuld.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 en 14 november 2014 niet voldoet aan de eisen van art. 326 Sv.
2.2.
In aanmerking genomen dat het na voormeld arrest ingezonden proces-verbaal voldoet aan de eisen van art. 326 Sv, mist de verdachte belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.
2.3.
Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het zesde middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes jaren.

4.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 maart 2017.