Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
17 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 13 november 2015 is gewezen. De verdachte, geboren in 1942, heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarin hij werd veroordeeld voor medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving, zoals omschreven in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, G. Spong, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 17 januari 2017 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De zaak heeft betrekking op de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte voor het medeplegen van een strafbaar feit, waarbij de Hoge Raad bevestigt dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof standhoudt.